Docenten Nederlands 15-18 | niveau 4 | Er zit geen spek in de val e.a. dierenverhalen
Introductie
Anton Koolhaas (1912-1992) was zowel schrijver als criticus en scenarioschrijver. Zijn vroegste verhalen werden gepubliceerd in NRC Handelsblad, eind jaren '30; zijn eerste bundel dierenverhalen, Poging tot instinct, verscheen in 1956. Er volgden talloze bundels en romans, veelal met dieren in de hoofdrol: Er zit geen spek in de val (1958), Vanwege een tere huid (1973; inmiddels ruim tweehonderdduizend exemplaren verkocht) en De laatste goendroen (1977).
Zijn romans Een pak slaag en De nagel achter het behang werden verfilmd door Bert Haanstra (de laatste onder de titel Dokter Pulder zaait papavers). Op zijn beurt schreef Koolhaas scenario's voor Haanstra: Bij de beesten af, Alleman en De stem van het water. Jarenlang werkte Koolhaas als docent aan de Amsterdamse Filmacademie, waar hij in 1968 directeur werd. Hij schreef toneelkritieken voor Vrij Nederland. In 1992 ontving Koolhaas de P.C. Hooftprijs voor zijn gehele oeuvre. Toen hem door een journalist telefonisch werd gevraagd naar een reactie zei hij: 'Ik zit op mijn balkon en steek rotjes af.'
Naast de P.C. Hooftprijs ontving hij voor zijn oeuvre de Constantijn Huygensprijs (1989), de Frans Erensprijs (1989) en de Tollensprijs (1973).
bron: vanoorschot.nl
Inhoud
In vijf afzonderlijke verhalen maken we achtereenvolgens kennis met de hazen Leendert en Mathilde, de muis Karel, de spin Balder D. Quorg, de eend Marie en de kalkoenen Nuurvik en Kuurdijl. Ze krijgen allemaal te maken met dingen die hun leven flink in de war gooien of zelfs regelrecht in gevaar brengen.
Leendert ontmoet Mathilde. Ze kunnen het uitstekend samen vinden, maar er zijn ook jagers in de omgeving. Muis Karel weet dat hij niet in de ouderwetse muizenval moet lopen, maar hij is jong en overmoedig en wil indruk maken, vooral op de vrouwelijke muisjes. Balder D. Quorg is een jonge spin, wiens eerste web vernield wordt en die daarmee niet overweg kan; hij raakt verbitterd en eenzaam. De eend Marie broedt op haar tien eieren en dat is een hele klus. Nog moeilijker wordt het al haar jongen in de gaten te houden, want overal loert gevaar. Op de kalkoenenboerderij hebben de kalkoenen vol koninklijke trots maar één doel voor ogen: flink te eten en dan te mogen sterven! Voor de kalkoenen Nuurvik en Kuurdijl liggen de zaken echter wat minder simpel.
Moeilijkheid
Het lastige van deze bundel zit 'm in drie zaken: de afstand tussen personages en lezer, de stijl en het vertelperspectief. Dat maakt dit boek tot een echte uitdaging voor N3-lezers. Aangezien de verhaallijnen eenvoudig zijn en ook de chronologie voor niemand problemen zal opleveren, kan deze lezer zich eenvoudig concentreren op die aspecten die wel ingewikkeld zijn.
Een beginnend N3-lezer die met alle drie de onderdelen moeite heeft, zal wellicht de uitdaging niet meer zien, en afhaken. Voor N4 is dit boek zeer geschikt als uitbreiding van de leeshorizon. Het laat deze lezers kennismaken met het korte verhaal, met dierenverhalen voor volwassenen en met een niet-alledaagse stijl. Vooral in dat laatste zal voor deze lezers de uitdaging liggen, zeker wanneer zij proberen na te denken over het waarom van de stijl, de stijlwisselingen en het perspectief. Die vragen zijn ook voor N5-leerlingen interessant. Daarnaast ligt de uitdaging voor hen in het kunnen plaatsen van het boek in de historische traditie van dierenverhalen.
Dimensies |
Indicatoren |
Toelichting | complicerende factoren |
Algemene vereisten |
Bereidheid |
Er zit geen spek in de val vraagt op sommige punten een redelijk grote bereidheid van de N4-lezer. Koolhaas benadert het dier als dier - hij maakt van zijn personages geen mensen in diergestalten - en leerlingen zullen moeten wennen aan zijn stijl. Voor N3-lezers maakt dit het boek lastig. Daarbij komt, dat het een bundel met vijf zelfstandige verhalen is en niet een roman met één doorlopend verhaal. N5-lezers zullen het werk waarderen vanwege Koolhaas' eigen kijk op het dier en zijn thema's als leven en dood. Voor hen zullen deze verhalen geen grote problemen opleveren.
|
Interesses |
Je hoeft niet speciaal van dieren of biologie te houden om deze verhalen te waarderen. De dieren kent iedereen (haas, muis, eend, spin, kalkoen). De verhalen moeten het niet hebben van snelle actie of opmerkelijke gebeurtenissen. Lezers (vooral N3) die dit zoeken, zullen de verhalen al snel saai vinden. Voor N4- en N5-lezers zal dit minder gelden.
|
|
Algemene kennis |
Het is handig om te weten waar de diersoorten voorkomen, hoe ze zich gedragen en iets te weten van hun natuurlijke omstandigheden. Deze zaken vormen het uitgangspunt van waaruit elk verhaal zich ontwikkelt. Specifieke ethologische kennis is niet nodig.
|
|
Specifieke literaire en culturele kennis |
De plot van de verhalen levert weinig problemen op. Lastiger is de vertelwijze en de vaak becommentariërende rol van de verteller in de verhalen. Een verteller die reflecteert op wat gebeurt vraagt inspanning van leerlingen, maar het is ook een uitdaging. Ook stilistisch kan de tekst op onderdelen lastig zijn. Kennis van het dierenepos of de fabel is voor de N3- of N4-lezer beslist niet nodig; voor de N5-lezer kan deze waardevol zijn, om de bundel in historisch perspectief te kunnen lezen.
|
|
Vertrouwdheid met literaire stijl |
Vocabulaire |
Koolhaas hanteert een afwisselend en breed vocabulaire: enerzijds eenvoudig en alledaags taalgebruik, soms ook plat, anderzijds abstract en wat formeel/afstandelijk. De dialogen van de dieren passen bij hun soort en zijn goed te volgen, maar zijn lang niet altijd volgens verwachting. Dit is wennen, zeker voor N3- en N4-lezers. Voor N5-lezers zal dit minder problemen opleveren. |
Zinsconstructies |
De verhalen kennen wisselende zinsconstructies: van eenvoudige observaties en dialogen tot lange, complexe samengestelde zinnen die je soms twee keer moet lezen. Dat laatste vormt mogelijk een struikelblok voor N3-lezers.
|
|
Stijl |
De stijl van Koolhaas is direct, nuchter, laconiek, humoristisch, maar ook lyrisch. In sommige verhalen spelen dialogen een grote rol, in andere veel minder, afhankelijk van de diersoort (spinnen hebben minder stof tot converseren dan kalkoenen) en van de rol van de verteller in het verhaal. Dit heeft ook gevolgen voor de stijl. Beschrijving en reflectie zijn aan de verteller voorbehouden en maken de stijl soms lastiger, zeker voor de N3-lezer.
|
|
Vertrouwdheid met literaire personages |
Karakters |
Het draait om dieren die iedereen wel kent. In sommige verhalen speelt de mens een (bij)rol. De dieren hebben namen die goed passen bij hun soort, maar dit heeft niets karikaturaals. De kalkoenen hebben namen met opvallend veel u-klanken, de muizen hebben Hollandse jaren vijftignamen als Karel. Hun denken en voelen wordt realistisch beschreven, alsof het dieren zijn. Dat maakt de verhalen voor leerlingen (N3, N4 en N5) juist leuk en apart.
|
Aantal karakters |
In elk verhaal is het aantal karakters beperkt: een of twee dieren spelen de hoofdrol. Verder hangt het af van hoe solitair de diersoort is hoeveel bijfiguren er optreden: één (spin) tot veel (muizen).
|
|
Ontwikkeling van en verhouding tussen de karakters |
De dieren krijgen de emoties en verstandelijke overwegingen van een mens, maar hebben wel het denkvermogen en gedrag dat bij hun soort past. Ze vertonen dus uiteindelijk geen menselijk gedrag, maar ontwikkelen zich wel. Dit vereist van leerlingen een bereidheid om hierin mee te gaan. N3-leerlingen zullen hiervoor de meeste moeite moeten doen. Maar als ze dit kunnen, levert het ook wel wat op: een andere kijk op dieren.
|
|
Vertrouwdheid met literaire procedés |
Spanning |
Vrijwel altijd draait het in een verhaal om één centrale gebeurtenis die het leven van het dier totaal en voorgoed verandert. Het gaat dan ook om zijn reactie hierop, zijn gedachten en gevoelens.
|
Chronologie |
Alle verhalen worden chronologisch verteld. Van tijdsprongen en tijdvertraging wordt geregeld gebruik gemaakt. Flashbacks komen niet voor.
|
|
Verhaallijn(en) |
De verhaallijn wordt regelmatig en soms uitvoerig onderbroken door de verteller. Beide aspecten maken de verhalen lastiger dan ze lijken. Voor de N4- en N5-lezer kan dat juist interessant zijn; de N3-lezer zal er een uitdaging aan hebben. |
|
Perspectief |
Alle verhalen worden verteld door een alwetende verteller, die regelmatig blijk geeft van zijn alwetendheid. Veel leerlingen zijn dit niet meer zo gewend; bovendien vertraagt het de actie.
|
|
Betekenis |
In alle verhalen valt wel een diepere thematische laag aan te boren die telkens draait om leven, dood en soms liefde of genegenheid. De verhalen krijgen hun betekenis door het denken en voelen van het dier, vooral over deze thema's. Belangstelling voor deze thematiek moet een leerling dan ook wel hebben. Daarnaast is het leuk te ontdekken hoe zorgvuldig Koolhaas dit denken en voelen overeenstemt met het waarneembare gedrag van het dier en zijn soort. Dat maakt zijn verhalen geloofwaardig, humoristisch en tragisch tegelijk. N3-lezers zullen moeite hebben met deze gelaagdheid; voor N4- en N5-lezers een reden ze te waarderen.
|
|
Relevante bronnen voor docenten |
Jacques Kruithof, Vertellen is menselijk, essay over Koolhaas, Groningen, 1976
|