Docenten Nederlands 15-18
| niveau 4 | Beatrijs
Introductie
De dichter van Beatrijs is onbekend. Het gedicht was bedoeld als voordrachtstekst, waarbij de dichter tegelijk de eerste voordrager was. Deze zal een professioneel spreker zijn geweest, die zijn brood verdiende met dichten en spreken. Er wordt gesuggereerd dat Diederic van Assenede of Jacob van Maerlant in aanmerking zouden kunnen komen voor het auteurschap, maar zij vallen af, aangezien zij in de dertiende eeuw leefden en niet in Brabant, en ook omdat dichten niet hun beroep was. De legende van Beatrijs vindt zijn oorsprong waarschijnlijk in twee exempels van Caesarius van Heisterbach, een cisterciënzer monnik die begin dertiende eeuw een zeer korte versie en een langere versie van de legende optekende in Latijns proza, bestemd voor gebruik door geestelijken. Aan de zeer korte versie dankt de Beatrijslegende haar naam en de beschrijving van de schoonheid van het meisje. Aan de langere versie is veel meer ontleend, hoewel ook deze versie in vergelijking tot het boek zoals we dat nu kennen, nog steeds erg summier is. In Beatrijs vinden we een zekere broeder Gijsbrecht, die aan de dichter het verhaal heeft verteld. Wellicht heeft Gijsbrecht beide versies van Caesarius gekend en deze doorverteld aan de dichter. De dichter heeft met zijn eigen creativiteit een nieuwe berijmde versie gemaakt van het verhaal. Deze versie was voor een ander publiek bedoeld dan Caesarius' vertellingen. Het beoogde publiek bestaat hoogstwaarschijnlijk uit kapitaalkrachtige leken. Het handschrift is wellicht in de omgeving van Brussel tot stand gekomen. Sommigen denken om die reden aan het Brabantse hof in Brussel. We beschikken slechts over één handschrift met daarin het berijmde verhaal van Beatrijs, neergelegd in 1038 verzen en verluchtigd met lombarden, grote kleurige hoofdletters. Dit handschrift bevindt zich in de Koninklijke Bibliotheek in Den Haag.
Inhoud
Let op: onderstaande tekst bevat belangrijke details over de afloop van het verhaal.
Beatrijs, een jonge vrouw, is kosteres in een klooster hoewel ze sinds haar twaalfde verliefd is op een jongen. Ze doet haar best deze liefde te vergeten, maar slaagt daar niet in. Ze roept haar jeugdliefde per brief op en bespreekt met hem haar situatie. Wanneer hij aangeeft voor haar te zullen zorgen en wanneer hij zijn trouw belooft, neemt ze haar besluit. Een week later laat zij haar habijt achter op het altaar van Maria en ontmoet zij haar geliefde onder de rozenstruik. Samen ontvluchten zij te paard de streek. Even zakt de moed haar in de schoenen, maar haar geliefde weet haar te overtuigen van zijn trouw en materiële welstand. Onderweg begaat hij echter de grote vergissing om haar uit te nodigen voor een vrijpartij in het veld. Beatrijs reageert verontwaardigd: alleen hoeren bedrijven in het open veld de liefde, zij niet! Aan het einde van hun reis vestigen zij zich in een stad die gelegen is in een mooi dal. De daaropvolgende zeven jaar leven zij daar voorspoedig en gelukkig. Ze krijgen samen twee zoons. Aan het einde van deze zeven jaar is het geld op en moeten ze alles verkopen om aan eten te komen. Als daarnaast ook de crisis toeslaat en de twee nog steeds geen middelen van bestaan hebben gevonden, verlaat de geliefde haar en laat haar achter met hun twee zoons. Haar blijft niets anders over dan haar lichaam te verkopen aan mannen in het veld buiten de stad. Op deze manier blijft haar schande (armoede) onzichtbaar voor haar medeburgers en kan zij gedurende de zeven jaar die volgen haar kinderen voeden. Na deze tweede cyclus van zeven jaar krijgt zij berouw en besluit zij zich niet langer te prostitueren. Zij roept Maria aan en beroept zich op haar trouw aan haar. Ze trekt weg uit de stad en komt al bedelend met haar kinderen in de buurt van haar voormalige klooster. Daar krijgt zij onderdak bij een weduwe. Bij navraag blijkt dat er helemaal geen kosteres is weggelopen, veertien jaar geleden. Integendeel, de kosteres wordt geprezen om haar ijver en toewijding. Drie maal verschijnt vervolgens een visioen aan Beatrijs waarin haar gemaand wordt het klooster in te gaan. Pas na driemaal raakt Beatrijs overtuigd van het goddelijk bevel en zij gehoorzaamt, waarbij haar kinderen achterblijven bij de weduwe. Zonder dat iemand het merkt, neemt zij haar plaats weer in in het klooster. De weduwe vraagt om bijstand aan het klooster, wanneer duidelijk wordt dat de moeder is verdwenen. Wanneer Beatrijs haar zonden opbiecht, besluit de abt haar zoons onder zijn hoede te nemen. Hij vergeeft haar en geeft ruchtbaarheid aan het mirakel, waarbij hij waakt voor haar anonimiteit.
Moeilijkheid
Leerlingen van N2, N3 en N4 kunnen het verhaal het beste lezen in de hertaling, van bijvoorbeeld Willem Wilmink. Leerlingen van N5 en hoger zouden de originele tekst kunnen bestuderen naast de hertaling. Het is aan te raden de leerlingen een introductie te geven over Middelnederlandse teksten, de religieuze symboliek en de hoofse achtergrond bij deze tekst. Immers, de symboliek zullen ze er zeker niet zelf uithalen en zelfs wanneer hoofsheid als begrip is behandeld in de klas, zullen ze daaraan niet denken vanwege de afwezigheid van ridders en jonkvrouwen. Zonder deze achtergrond gaat veel van de tekst verloren. Wat overblijft is een simpel verhaal dat ook voor een N2-leerling nog valt te begrijpen. Of ze daarmee iets meekrijgen van de middeleeuwse cultuur is een tweede. En of ze het verhaal weten te waarderen valt zeer te betwijfelen.